Het provinciaal cultuurbeleid is verdampt en het decreet Lokaal cultuurbeleid is sterk uitgehold. Wat ons rest: het decreet Bovenlokale cultuurwerking. Dat is op 1 januari 2019 in voege getreden. Nu de eerste indiendatum nadert krijgen we een beter zicht op wat dat decreet vermag. En wat niet.
Het decreet Bovenlokale cultuurwerking moet vooral richtinggevend zijn. Meer dan bestaande werkingen bestendigen wil het faciliteren: ruimte en kansen bieden aan initiatieven die sector-, discipline- en lokale grenzen overschrijden. De administratie pint zich daarmee nog niet te sterk vast op een welbepaalde invulling van het decreet. Dat is op zich goed nieuws. Zo blijft er in de nieuwe decretale situatie genoeg ademruimte en speelruimte om alle ontwikkelingen op het terrein kansen te bieden. Eens te meer omdat wat er wel al vastligt geregeld vragen oproept.
Onze focus ligt daarbij in eerste instantie op de subsidielijn voor projecten. Daarvoor is er een nogal bescheiden pot van 7,5 miljoen euro per jaar beschikbaar vanaf 2020. Naast langlopende projecten tot maximaal 3 jaar komen ook kleine projecten van maar 1 dag in aanmerking. Maar wat je ook indient: je moet voldoen aan een waslijst van voorwaarden.
Functies à la carte
Neem de functiecombinaties ‘experimenteren en innoveren’, ‘creëren en produceren’, ‘spreiden en presenteren’ en ‘leren en participeren’. Als je een subsidie aanvraagt moet je indienen op minstens twee van die functiecombinaties. Dat zijn er in de praktijk dus vier. Stevig als je het vergelijkt met het Kunstendecreet, waar je op één functie kan indienen – tenzij je een kunstinstelling bent. Het is de vraag of de rijkdom aan bestaande bovenlokale initiatieven voldoende opgepikt kunnen worden als uitgegaan wordt van zulke torenhoge eisen in combinatie met een erg krap budget. Met een budgetverhoging zouden beoordelaars flexibel kunnen omspringen met de criteria, met minder druk op de ketel. En zo ook meer ambities waarmaken die het decreet vooropstelt.
Bovendien komt de inhoud van die functies, ondanks de gelijkaardige naamgeving, niet helemaal overeen met de functies in andere decreten binnen het beleidsdomein Cultuur, Jeugd en Media. Best een gemiste kans voor een nieuw decreet dat transversaliteit zo hoog in het vaandel draagt.
Wat met Brussel?
Want dat beoogt het Decreet bovenlokale cultuurwerking: transversale samenwerking over disciplines, sectoren en zelfs beleidsdomeinen heen. En natuurlijk, de naam zegt het al, over lokale grenzen heen. Al worden die grenzen op bepaalde plekken wel met andere maatstaven gemeten dan elders. Zo worden projecten tussen Brusselse gemeenten onderling niet weerhouden. Elk project moet met andere woorden een poot hebben op Vlaams grondgebied. Maar vooral spijtig voor de mogelijke Brusselse projecten. In het Hoofdstedelijk Gewest liggen nochtans bij uitstek heel wat gemeenten die versneld geconfronteerd worden met fenomenen als verarming, verjonging in stedelijke contexten en verkleuring. En laat die socio-demografische uitdagingen nu net een van de drie beleidsprioriteiten zijn waar het decreet Bovenlokale cultuurwerking op inzet.
Beoordelingsprocedure
De beleidsprioriteiten (naast socio-demografische uitdagingen zijn dat transversale samenwerking en verdiepend werken uit de eigen sterktes) zijn geen uitsluitend criterium als je een project indient, maar ze worden wel sterk aangemoedigd. Dat dat in de praktijk betekent dat je project lager op de ranking scoort als je die prioriteiten naast je neer legt, valt te vermoeden. Maar zeker is het niet. Er is immers nog geen draaiboek en geen huishoudelijk reglement voor de goed 50 beoordelaars die geselecteerd werden in het kader van dit decreet. Als dat draaiboek en reglement er komen zou het goed zijn het te delen met de sector. Dat lijkt ons alleen maar logisch voor een decreet dat faciliteert en richtinggevend wil zijn.: Wie zijn dossier goed wil stofferen en met een sterk plan wil komen moet immers weten waartoe hij zich moet verhouden.
Vrijetijdsmonitor draait vierkant
In de aanloop naar de overheveling van de bevoegdheden van provincies en van de stopzetting van geoormerkte gelden op lokaal niveau is er regelmatig onzekerheid ontstaan. Komt dit de (boven)lokale cultuurwerking ten goede? En vooral: hoe gaan we dat ooit objectief vaststellen? Ten laatste sinds de discussie over de spreiding van gesubsidieerde kunsten in de culturele centra is duidelijk dat een goede monitoring onontbeerlijk is. De minister gaf meermaals aan dat hij daar ook veel belang aan hecht, onder meer in het kader van de wijziging van het decreet Lokaal cultuurbeleid: hij wil zicht blijven hebben op wat er op lokaal niveau georganiseerd wordt. Des te pijnlijker is het dat die monitoring geen stap vooruit gezet blijkt te hebben. Vroeger discussieerden we over de verschillen tussen de cijfers waarover kunstenorganisaties en culturele centra rapporteerden. Vandaag worden we geconfronteerd met een vrijetijdsmonitor die vierkant draait. Naast alle methodologische, inhoudelijke en vormgerelateerde bezwaren biedt die monitor maar heel moeilijk de mogelijkheid om de kunsten en andere disciplines en beleidsdomeinen van elkaar te onderscheiden. Hoe men met deze tool wil vaststellen of er wel degelijk transversaal gewerkt wordt, al dan niet over gemeentegrenzen heen, blijft een raadsel.
Betrek de sector
OKo was niet betrokken bij de totstandkoming van de vrijetijdsmonitor. Dat is jammer, want we hadden al verder kunnen staan als we van het begin onze input hadden kunnen geven. Natuurlijk blijven we bereid om dat alsnog te doen. Zo hebben we ook onze input gegeven over het Decreet bovenlokale cultuurwerking. En dat willen we blijven doen: een stimulerend bovenlokaal cultuurbeleid is van levensbelang voor een vitale kunstensector We denken dus graag constructief mee na bij de implementatie en evaluatie ervan. Want een stimulerend bovenlokaal cultuurbeleid is van levensbelang voor een vitale kunstensector.
Beeld: Needcompany - ‘O or The Challenge Of This Particular Show Was To Have Words Ending In O’ - Maarten Seghers © Jasmin Horozic