Nieuw Kunstendecreet: pleidooi voor verduurzaming kunstenveld

Begin maart keurde de Vlaamse regering het ontwerp van het nieuwe Kunstendecreet goed. Naar aanleiding van dat decreet formuleert oKo een standpunt in vier inhoudelijke punten. Daarin pleiten we voor een budget dat de ambities van de minister volgt en de potentie van het artistieke veld ten volle valideert en voor een instrumentarium dat de verdere verduurzaming van het kunstenveld mogelijk maakt.

1 | Rechtszekerheid en budget

Dit is een “slank” decreet. Cruciale elementen voor het kunstenbeleid, zoals beoordeling of budgetverdeling, zijn gedelegeerd naar het uitvoeringsbesluit van de Vlaamse regering of naar draaiboeken van de administratie. De wetgevende macht geeft hier, met flexibiliteit als legitimatie, alvast formeel, een blanco cheque aan de uitvoerende macht en haar administratie. We noteren dat de minister zich daar bewust van is en zich zal inspannen om ook de volgende stappen aan de sector, de SARC en het parlement voor te leggen. Dat draagt onze appreciatie weg.

Tegelijk ontbreekt het nu aan een helder budgettair kader voor de plannen van de minister. Heel wat nieuwe decretale elementen en beleidskeuzes betekenen automatisch een grotere financiële druk op aanvragers en op de sector. Denk maar aan de beoogde inhaalbeweging voor beeldende kunsten, de landschapsversterkende opdrachten voor de ‘10-jarigen’ en het verbod om werkingssubsidies te combineren met projectsubsidies. 

Maar de impact van de decretale verschuivingen op wat budgettair nodig zal zijn zowel binnen kortlopende als de structurele subsidies, en op de verhouding ertussen is tot op vandaag ongekend. Verder herinneren we de beleidsmakers eraan dat de sector in zijn geheel structureel verzwakt is door de vele besparingen in het verleden. De voorstellen voor de oormerking van de kortlopende subsidies die nu voorliggen (zowel wat betreft de berekeningswijze als het percentage), vertrekken vanuit de vorige decretale regelgeving en vanuit een budgettair status quo.

Vanuit een gezonde verhouding tussen het kortlopende en het structurele gedacht, is het volgens oKo nodig om in functie van oormerking alle structurele subsidies als berekeningsbasis te nemen, exclusief de kortlopende subsidies.

Om een percentage te kunnen bepalen is er eerst nader onderzoek nodig naar de impact van de decretale wijzigingen op de verschuivingen binnen de lagen van het veld.

Maar het enige zinvolle, juiste en faire scenario, gezien het succes van het Vlaamse kunstenveld én de ambities van de minister, is om het totaalbudget te doen groeien met een externe injectie.

De minister geeft alsnog geen antwoord op deze nieuwe budgettaire realiteit. We begrijpen dat dat nu moeilijk is, maar we gaan er toch van uit dat hij zich aan zijn belofte zal houden om het cultureel kapitaal dat zo succesvol aanwezig is in het Vlaamse kunstenveld te behouden en te versterken. 

2 | Landschapszorg en landschapsversterking

De vraag van organisaties naar financiële duurzaamheid is legitiem. De ongelijktijdigheid waarmee diverse beleidsniveaus op dit moment beslissingen nemen, zorgt voor chronische beheersonrust over de haalbaarheid van langetermijninvesteringen en engagementen tegenover zowat alle stakeholders waarmee organisaties werken: kunstenaars, opdrachtgevers, financierders, personeel, infrastructuur en publiek. Daarom staat oKo uiteraard als één man achter de vraag van organisaties naar meer financiële duurzaamheid. 

Hoewel organisaties nu ook kunnen aanvragen voor een periode van 10 jaar in plaats van 5 jaar, biedt het nieuwe Kunstendecreet geen echt afdoend antwoord op die vraag naar financiële duurzaamheid. Want, die 10-jarige periode is gewoon 2 x 5 jaar, met een tussentijdse mogelijkheid tot herziening.

Tegelijk is de legitimatie voor deze nieuwe categorie behoorlijk wankel. De combinatie van subsidievereisten, beoordelingscriteria en de stipulaties voor de bijhorende beheersovereenkomsten, de manier waarop dit zich soms wel, soms niet verhoudt met andere elementen in het kunstenveld én het decreet leveren een vreemde, artificiële mix op tussen top-down en bottom-up-beleid. Een heldere, aanneembare rationale ontbreekt nog steeds. En het decretaal kader biedt daardoor onvoldoende kans tot rechtvaardige selectie en dus ook tot legitieme uitsluiting. 

Ondanks een aantal zeer positieve bijsturingen (zoals de beoordeling binnen de groep van de werkingssubsidies, de betrokkenheid van de landschapscommissie, geen vastgeklikte budgetten, de aangesterkte bottom-up en de garantie voor dialoog bij de totstandkoming van de beheersovereenkomst en de autonomie van de raden van bestuur), blijft oKo bij zijn standpunt dat dit decreet het veld nodeloos verder opdeelt met een categorie die anders behandeld wordt, eigenlijk een vals gevoel van zekerheid creëert en voor de rest van het veld een Mattheuseffect kan veroorzaken. 

Kerninstellingen zouden een landschapsversterkende rol opnemen. Landschapsversterking is nodig, maar het is onduidelijk wat men er in het kader van het decreet mee bedoelt. En dus is het moeilijk oordelen of men hier het juiste middel inzet.

Zo is onze relatie met het onderwijs van kapitaal belang voor de vorming van cultureel welzijn en participatie, maar ze moet dringend versterkt worden. Het maatschappelijk absorptievermogen voor het artistiek talent dat zich in onze samenleving aandient, moet dringend uitgediept en verbreed. De spreiding van Vlaamse producties naar alle burgers staat zwaar onder druk. De uitstekende internationale positie van de Vlaamse kunsten wankelt door de coronacrisis. De precariteit van de kunstenaar en zijn/haar loopbaan wordt steeds groter, het werkgeverschap steeds ingewikkelder. Zakelijke leiding is een knelpuntberoep geworden. Op die punten is er landschapsversterking nodig waar we hulp van het beleid voor willen.

Hier creëert men echter een instrument dat ons inziens niet bij machte is om daar een antwoord op te bieden. Er zijn andere, meer gepaste en efficiëntere beleidsinstrumenten voor de gewenste landschapsversterking, dan kerninstellingen denkbaar.

Nog los van wat de landschapsversterkende noden zijn, het systeem van werken met verplichte beheersovereenkomsten met een klein aantal organisaties, is ons inziens niet de juiste weg vooruit. De Raad van State liet weten dat in de beheersovereenkomsten geen bijkomende subsidievoorwaarden kunnen worden opgenomen, een goede zaak. Zijn die beheersovereenkomsten eigenlijk wel nodig? Kan de opdracht om een ingediend plan bij aanvraag uit te voeren niet volstaan? Volgens oKo kan het zonder. 

Op de vraag of de minister en cours de route de deur niet open zet naar een mogelijke bedreiging van de organisatorische en artistieke autonomie van de kunsten, al dan niet met politiek samengestelde raden van bestuur, antwoordde hij in het parlement:

“The proof of the pudding is in the eating”, zei de minister, “ We hebben de tegenovergestelde ambitie. We willen depolitiseren. Er komen geen politieke elementen in de beheersovereenkomsten, noch in de autonome raden van bestuur.” We geloven de minister op zijn woord, maar hadden toch liever de deur gesloten gezien.

3 | Administratieve planlast en beheersmatige logica’s ontnemen kunstenaars kansen

De toegang tot de beurzen is erg beperkt. Beurzen dreigen zo een inefficiënt instrument te worden. De manier waarop het nieuwe decreet het beurzensysteem fundamenteel hertekent, vergroot wellicht het gevoel bij beslissingsnemers om op basis van dit decreet “gelegitimeerde” beslissingen te kunnen nemen. En het zorgt zeker voor planlastvermindering voor de administratie.

Maar de garantie dat de steun terecht komt op de plek, op de manier, op het moment en met de grootteorde die in de praktijk nodig is, is door deze artificiële formattering sterk gereduceerd. Bovendien betreuren we het als werkgeversorganisatie bijzonder dat de kunstenaar niet langer de keuze heeft om via beurzen sociale rechten op te bouwen. We hopen dat de uitvoeringsbesluiten nog enig soelaas kunnen brengen.

Het is onduidelijk of de herijking van de cultuurdecreten aan de basis ligt van de formattering van de beurzen. De zoektocht naar efficientie en doelmatigheid van de administratieve kaders zou geen inhoudelijke impact op het werkveld mogen hebben. De administratie verzekert ons dat dat niet het doel was. Maar het mag geen omkering van zaken worden: het Vlaamse kunstenveld barst van professioneel artistiek talent. Procedures zo gaan regelen dat “de vele goede aanvragen” niet meer ter tafel komen, is niet de weg vooruit.

4 | Precariteit en duurzaam werken

Het is een goede zaak dat de minister een vast percentage van het budget wil voorzien voor kortlopende subsidies. OKo is ook verheugd over de aandacht voor fair practices, integriteit en goed bestuur. Dat de minister Juist is Juist als een referentie gebruikt, vindt oKo heel terecht. Ondersteunen wat goed is, stap voor stap gaan, op maat werken en het eigenaarschap stimuleren in het hart van de organisaties zelf, werkt voor ethische kwesties altijd beter.

Maar precariteit kan ons inziens maar op één wijze echt aangepakt worden en dat is door kunstenaars op duurzame wijze te ondersteunen. Daarom pleit oKo ervoor om instroom via meerjarige projectsubsidies ook expliciet mogelijk te maken (nu wordt het niet verboden maar ook niet genoemd). Verder pleiten we voor een versterking van de duurzame en volwaardige ondersteuning via de structurele subsidies.

 De sector is geen voorstander van de verdere flexibilisering of verzelfstandiging van het werk in de kunstensector. We gaan voor stabiele structuren en voor duurzame en structurele tewerkstelling. Organisaties met werkingssubsidies bieden net die kans. Samen vormen ze het powerhouse voor publieksbereik, inbedding, afstemming van vraag en aanbod. Het is de plek voor het artistiek eigenaarschap. Hier bevindt zich de vakkennis op vlak van zakelijke omkadering, talentmanagement, oeuvres en loopbanen, internationale spreiding, toeleiding, participatie en educatie.

OKo stelt tevreden vast dat de minister aangaf dat er geen voorafname is voor wat betreft schaal en type en dat ‘ too big to fail’ niet geldt. Maar minder inzetten op werkingssubsidies verhoogt het risico op precariteit en ondermijnt het rendement van de overheidsinvestering bij gebrek aan structuur en continuïteit op lange termijn.

Tot slot

Corona heeft het veld verzwakt. Na de crisis zal de sector toe zijn aan heropbouw én aan transformatie. Dat zal jaren duren. Er zullen nieuwe recepten nodig zijn. Met andere soorten beleidsondersteuning. Maar het ‘nieuwe’ Kunstendecreet is gebouwd op leidinggevende principes, beleidsmechanismes en systeemoplossingen uit pre-corona-tijd. Het is dan ook maar zeer de vraag of ze zullen werken.

Beeld: deSingel - Thom Luz & Bernetta Theaterproduktionen - Girl from the Fog Machine Factory © Sandra Then

Zie ook: